The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage


Eerbiedig vereerd zij de Kosmische Goddelijke Werkelijkheid. Eerbiedig gebogen zij voor de Goeroe, die de vertegenwoordiger op aarde is van God Almachtig. Liefdevol aanbeden zijn de heilige wijzen van Bhaaratavarsha (India), ons spiritueel moederland, dat talloze heiligen, wijzen, zieners en Godverwerkelijkte Brahma-gnyaa-nis (kenners van het Absolute) heeft voortgebracht, zulke gigantische persoonlijkheden als Maharshi Vyaasa, Vasishtha, Yaagnyavalkya en anderen van weleer. Deze grote wezens bereikten de hoogste ervaring van de Absolute, Allesoverstijgende Werkelijkheid of de Eeuwige Waarheid en leefden om het spirituele licht van hun gnyaa-na (wijsheid; kennis van de Kenner) en de onbeschrijflijke Aananda (zaligheid) van hun Godservaring te laten schijnen door Bhakti (devotie) voor alle medemensen in hun eigen tijd. Moge hun zegen op allen rusten.

Ik werd geboren in Mangalore, een havenstad in de deelstaat Karnataka aan de westkust van Zuid-India. De dag van vandaag is het een grote stad. Mangalore ligt op 69 km van Aanandaashram aan het Kahangad treinstation op de Mangalore-Madrasweg. Ik werd geboren op 24 september 1916 in het huis van mijn grootvader aan moederszijde, Shri Nellikai Venkat Rao en zijn Dharmapatni (echtgenote) Smt Soendaramma (Smt: mevrouw; afkorting van Shrimatie). Beiden waren vroom en hadden een groot hart, vooral voor de armen en de behoeftigen. De naam van mijn moeder was Smt Sarojini Devi. De grootouders aanbaden haar, want ze was het eerste kind in hun familie dat bleef leven nadat grootmoeder 11 jongens had verloren, de ene na de andere. Moeder Sarojini Devi werd geboren in 1900 en stierf toen ze 25 was. Ze had vijf kinderen. Mijn oudere zuster Hemalata was 11 jaar en ikzelf negen jaar toen moeder overleed.

Zoals mijn moeder het enige kind was dat bleef leven in de familie, zo was ik de eerste jongen in de familie en dus werd ik de oogappel van grootmoeder. Grootmoeder en moeder wedijverden met elkaar in het betuigen van hun liefde aan dit wezen dat ze Sridhar hadden genoemd. De familie van vader woonde in Madras. Na mijn geboorte werd verwacht dat ik zou verhuizen naar mijn vaders huis. In mijn geval echter pleitten en baden de grootouders aan moederszijde dat ik aangezien ik het eerste mannelijke kind in de familie was dat ik bij hen zou mogen blijven in Mangalore om daar te worden grootgebracht en opgevoed. Onverwacht, bijna miraculeus, begreep mijn vader Shri Shrinivas Rao het oprechte verlangen van hun hart en heel edelmoedig verhoorde hij hun gebed. Aldus groeide ik de eerste 16 jaar van mijn leven op en kreeg ik een goede opvoeding in Mangalore, in de nabijheid van Kasaragod en Kanhangad waarmee het vroege leven van Papa Ramdas nauw verbonden was. Als student verhuisde Papa Ramdas naar Mangalore en deed hij zijn hogere studies in de Missie Hogeschool geleid door de Duitse Bazel Missie. Later, nadat hij een cursus in textieltechnologie had gevolgd in Bombay en nadat hij enkele jaren had gewerkt in allerlei textielfabriekjes op verscheidene plaatsen, keerde Papa Ramdas terug naar Mangalore en zette hij er een kleine textielonderneming op in de vorm van een handweefgetouwfabriekje te Falnir, voorbij Hampankatta. Wat er voorviel met Vittal Rao, zoals Papa Ramdas werd genoemd in zijn jonge jaren, is een te bekend verhaal om er nu iets over te vertellen. Het wordt in groot detail beschreven in het welbekende boek van Papa Ramdas In Quest of God. Dit boek beschrijft zijn wedervaren tijdens zijn zwerftochten door heel India, verzonken in de allesopslorpende kracht van de goddelijke Naam. Zijn omzwervingen namen het gehele jaar 1923 in beslag. Hij keerde tenslotte terug naar Mangalore en trok zich terug in een grot in de Kadribergen even buiten de stad, de hele tijd Raam Naam zingend. Daar werd hij ertoe aangezet een kort verslag te schrijven over zijn omzwervingen. Hij deed dit in het jaar 1924.

In Mangalore was er een devote, goede man Bolar Vittal Rao genaamd (toevallig stemde zijn naam overeen met de naam van Papa Ramdas in zijn jonge jaren). Bolar Vittal Rao bezat een drukkerij, de Saraswati Printing Press, gelegen op een van de hoeken van het oude politiekantoor achter St Paul’s Church.

Ik was op dat ogenblik negen jaar. Ik had juist mijn moeder verloren en zat in het vierde leerjaar van de lagere school. In Quest of God gaf me een totaal andere kijk op wat India was, zoals ik vroeger nooit had geweten of vermoed. Voor het eerst las ik over de verscheidene heilige plaatsen die Papa had bezocht tijdens zijn omzwervingen. Ik hoorde de naam Himaalayas en de heilige rivier Bhaagierathie Gangaa. Ik hoorde voor het eerst over de naam van Ramakrishna Paramahamsa en ook over de Kaalitempel van Bhavataarinie in Dakshineshvar nabij Calcutta. De namen Kedarnaath en Badrinaath begonnen deel uit te maken van de gedachtevormen van mijn geest. De woorden annakshetra (voedselbedeling aan asceten), bhiksha (gebedeld voedsel) en Raamabhajan (het bezingen van de daden van Raama) enz. begonnen tot mijn woordenschat te behoren. Ik hoorde de woorden samaadhi en extase voor het eerst in mijn leven. Mijn nieuwe visie openbaarde me het leven dat mensen in India leiden, tot nu toe onbekend voor mij daar mijn leven zich beperkte tot de school en thuis. Sedert de tijd dat ik In Quest of God las, werd ik verteerd door het overweldigend verlangen Swami Ramdas van aangezicht tot aangezicht te ontmoeten. Toen saadhoes (heilige mannen) naar ons huis kwamen voor aalmoezen liep ik naar binnen om het boek te halen en toonde ik hen de foto en vroeg: “Kent u deze man?” Een saadhoe, die een beetje Engels sprak, antwoordde: “Ja, ik heb deze man al gezien. Hij kwam soms naar de Maidan (plein) en ook zag ik hem aan de Kadrigrot. Maar ik weet niet waar hij nu is.” Ik was erg teleurgesteld. Op zekere dag zei iemand me: “O ja, deze Swami heeft zich gevestigd op een plaats die Kanhangad wordt genoemd, dichtbij Kasaragod. Zijn aashram is enkele mijlen verwijderd van het station van Kanhangad.”

Zo kon ik uiteindelijk achterhalen waar Papa Ramdas woonde. Ik was buiten mezelf van vreugde dat het dichtbij Mangalore was en ik besloot naar Kanhangad te gaan en darshan te hebben van Papa. Dat was in 1932 en ik was 16. Vader vroeg dat zowel ikzelf als mijn jongere broer Raghavendra zouden verhuizen van Mangalore naar Madras, aangezien, zei hij, wij geleidelijk zouden vervreemden van de familie aan vaders zijde in Madras als we in Mangalore bleven wonen. In Madras werden we toegelaten in het Engelstalig onderwijs aangezien we geen Tamil kenden en we kozen het Sanskrit als onze tweede spreektaal. Dit is de wijze waarop ik het grote geluk had in contact te komen met de wijsheid van ons land en de wijze uitspraken van onze voorouders over Dharma, nobel karakter, goed gedrag, rechtvaardigheid en idealisme in het leven enz. door poëtische geschriften Soebhashita genoemd. Ongeveer in die tijd werd mijn oudere zuster volgens de familietraditie uitgehuwelijkt aan een professor Sanskrit en lector in de beroemde Annamalai Universiteit nabij Chidambaram. Er werd me gevraagd mijn zuster te vergezellen naar het huis van mijn grootouders in Mangalore voor haar eerste bevalling aangezien moeder gestorven was enkele jaren geleden. Drie, vier maanden later kwam het verzoek van mijn zuster haar en haar eerstgeboren kind te vergezellen naar Coimbatore waar haar schoonfamilie woonde en vandaar naar Annamalainagar. Gehoorzaam moest ik opnieuw naar Mangalore reizen. Ik was gelukkig dat te doen.

Toen ik aan de Bhajan Hall aankwam, was het middag tussen 12 en 13 uur. Swami Ramdas gebruikte het middagmaal. Hij zat op een stoel met zijn rug naar de ingang van de Bhajan Hall gekeerd. Hij had ongeveer drievierden van zijn middagmaal op. Maar toen hij mijn verlangen zag om hem te zien, maakte hij geen formaliteiten en brachten ze me direct bij hem. Eindelijk werd mijn droom bewaarheid! Het verlangen van mijn hart was vervuld. Ik stond van aangezicht tot aangezicht met de schrijver van In Quest of God. Het gezicht van Swami Ramdas was een en al glimlach. Zijn benen lagen gestrekt op een kussen dat op een houten stoeltje lag op enige afstand van zijn stoel. Ik knielde op de vloer en met zijn toestemming nam ik zijn zachte voeten in mijn handen. Diep buigend plaatste ik mijn hoofd onder zijn voeten en drukte ze tegen de top van mijn hoofd als in een zegening. Het was ashirvaad of zegening met zijn goddelijke lotusvoeten in plaats van met zijn hand. Ik ervoer de hemel op aarde tijdens deze eerste darshan van Papa in dit wonderbaar centrum van Raam Naam, Aanandaashram. Het was een onvergetelijke ervaring. Zelfs nu nog is ze fris in mijn geheugen aanwezig. Daarna spraken we met elkaar. Ik stelde hem een aantal van mijn vragen. Enkele ervan beantwoordde hij, andere beantwoordde hij met een wedervraag. Na een tijd vroeg hij of ik al gegeten had. Toen hij hoorde dat ik rechtsreeks gekomen was zonder iets te gebruiken, liet Swami Ramdas me naar de keuken brengen en kreeg ik een maal opgediend. Terugkijkend denk ik dat het Poejya Mataji Krishnabai was die me die dag te eten gaf. Ik herinner me hoe ze heel en al vriendelijkheid was en hoe liefdevol en bezorgd ze was daar ik door mijn schuchterheid misschien niet genoeg zou eten bij mijn eerste bezoek aan de Aashram.

Ik at en rustte een beetje. Ze drongen erop aan dat ik bleef voor de nacht, maar ik zag ervan af en zei hen dat ik na Papa’s rust afscheid zou nemen van hem en diezelfde avond nog terug zou keren naar Mangalore. Ze namen me mee naar The Vision Office en ik kocht er een nieuw exemplaar van In Quest of God. Ik nam afscheid van Papa Ramdas, liep naar het station van Kanhangad, en nam ’s avonds een lokale trein en bereikte Mangalore in de avond.

In die tijd, de dertigerjaren, publiceerde een welbekende en populaire uitgever en schrijver van Madras een weekblad getiteld Sunday Times. Het was heel populair door de verscheidenheid van onderwerpen die het behandelde. Er was altijd tenminste één bladzijde, soms twee, die handelde over religieuze onderwerpen. Een zekere zondag was ik aangenaam verrast de foto van Papa Ramdas te zien op de religieuze bladzijde en ik was ook opgewonden toen ik las dat de Swamiji Madras zou bezoeken op uitnodiging van de Saraswati-gemeenschap van de stad en dat hij er enkele lezingen zou geven. Het vermeldde het programma met de datum en de tijd van de bijeenkomsten. Een van de programma’s vond plaats op een avond in de welgekende Gokhale Hall. Op een andere dag was het een informele middag-Satsang-lezing met Raama Bhajan en darshan gevolgd door een maaltijd. Alvorens te vertrekken informeerde ik me hoe de Gokhale Hall te bereiken, want mijn familie woonde ver weg van het drukke stadsgedeelte. Ons huis stond in de buitenwijken van Madras waar de stadgrens eindigde en het district begon

Toen ik aankwam zat de Gokhale Hall bomvol. Ik kon zelfs niet binnen. Vele mensen stonden achteraan aangezien alle stoelen bezet waren. Daar het tijd had gevergd de Hall te vinden, was Papa Ramdas al aan het spreken. Mijn ogen aanschouwden een vreemd tafereel. De gebruikelijke formele opstelling op het podium met een tafel met enkele stoelen erachter scheen niet zijn goedkeuring te hebben weggedragen. Hij had de stoelen tegen de achterwand en de tafel naar voor geschoven tot ze bijna tegen de rand van het podium stond. Hij zat op de tafel in zijn gebruikelijke houding met de benen gekruist, het lichaam kaarsrecht en de handen bewegend met bewegingen die pasten bij wat hij zei. De woorden stroomden uit hem. Hij was in een geïnspireerde stemming. Hij sprak over de glorie van Raam Naam en de noodzaak van een gedisciplineerd leven. De toehoorders luisterden geboeid naar wat hij zei zonder een woord te missen. Alvorens te vertrekken vroeg ik aan de organisatoren waar Papa verbleef in Madras. Men zei me dat hij verbleef in het huis van Dr. Gopal Katre in een welbekende lokaliteit San Thome genoemd, aan het meest zuidelijk uiteinde van het beroemde strand Marian van Madras, waar de open kustweg eindigde en het woongedeelte begon.

Ik liep de trap naar de tweede verdieping op. Swami Ramdas had zijn sandalen aan en zijn wandelstok in zijn hand. Hij liep op de trap toe om naar beneden te gaan. Iemand duwde me naar voren en zei tegen Swami Ramdas Maharaj: “Deze jonge man is gekomen om uwe heiligheid te zien en uw zegen te ontvangen” Ik knielde onmiddellijk, raakte zijn voeten aan met mijn voorhoofd. Swami Ramdas boog voorover met één hand steunend op zijn wandelstok en gaf met een stevige tik op mijn rug met zijn andere hand. Hij zei: “Dit is de zegen van Ramdas. Ramdas moet nu vertrekken. Herhaal Raam Naam. Mediteer over God”, en hij ging naar beneden naar de wachtende auto. Dit was mijn tweede ontmoeting en darshan na mijn eerste darshan en mijn ontmoeting met hem in Aanandaashram.

Twee jaar later, de wereldoorlog breidde zich uit over de Stille Oceaan naar Japan. De Japanse luchtmacht viel Hawaï binnen en bombardeerde Pearl Harbour. Op de zesde maart bombardeerde de Japanse luchtmacht Nagapathan Harbour, Japanse vliegtuigen vlogen over Calcutta met de bedoeling het te bombarderen. De Britse RAF echter steeg onmiddellijk op, onderschepte de vliegtuigen en verdreef ze.

De Britse autoriteiten aan de hele oostkust begonnen zich onzeker te voelen. De belangrijke straten langs de Madras Harbour lijn, namelijk de eerste Line Beach Street en Linghi Chetty Street, werden geëvacueerd door de Britse autoriteiten. De verduistering werd verplicht voor alle inwoners van Madras. Geen enkel licht mocht zichtbaar zijn in geen enkel huis, zelfs geen kaarsvlam. De mensen sloten hun ramen. Na zonsondergang zag de stad eruit als een kerkhof. Op bevel van de gouverneur deelde de burgemeester mee dat de autoriteiten de veiligheid van de inwoners niet konden garanderen. Ze zeiden dat de burgers beter vertrokken naar andere plaatsen of bij familieleden. Ze voorzagen speciale treinen om de stad te evacueren.

Ik was dan juist 25 jaar geworden. Mijn oudere broers en ikzelf en enkele jongeren van onze joint family superviseerden de verhuizing van Madras naar Coimbatore waar het familielandgoed zich bevond. De ervaring was een nachtmerrie. Tot de dag van vandaag kan ik niet begrijpen hoe we het bolwerkten deze ingewikkelde onderneming en het moeilijke proces van ons los te rukken uit een bungalow in Madras die sedert onze kinderjaren ons tehuis was geweest naar de grote stad Coimbatore.

Het was vroeg in maart 1942. Tijdens de voorbije tien jaar, van 1932 tot 1942, sedert ik Mangalore verliet en in Madras terechtkwam, nam er een langzame verandering in me plaats, een echte heilige sangam (samenvloeiing) van drie spirituele stromen werd in mijn leven geschapen. In Madras kwam ik in het bezit van The Gospel of Sri Ramakrishna ergens in 1933 en The Life of Sri Ramakrishna in 1936, het eeuwfeest van zijn geboorte. Ten tweede las ik over Shri Ramana Maharshi in Shri P.K. Vinayarangams My Magazine of India en een boek met uittreksels van Goeroedev door hem gepubliceerd. Al deze drie heiligen hamerden één enkele centrale idee telkens weer in mijn geest, namelijk

Mijn hart was nu vol van het intense vuur van vairaagya (onthechting). De idee de wereld te verzaken en in afzondering te gaan ergens in de Himaalayas nam mijn geest dag en nacht in beslag. Ik was in een dilemma. Al was ik ongehuwd en geheel vrij vanuit een bepaald standpunt, toch voelde ik mezelf gebonden door de plicht van verantwoordelijkheid jegens zowel de jongere familieleden als de oudere, die ik moest dienen. De gezondheid van vader was niet zo best, het gedwongen vertrek uit Madras had een shock teweeggebracht in zijn gevoelige aard. Mijn plicht als oudste zoon trok aan mij. Aan de andere kant was er het intense verlangen om alle wereldse banden te verbreken. Soms werd ik ‘s nachts plots wakker na middernacht en deed de gedachte dat ik misschien nooit in staat zou zijn het pad van Nivritti Maarga of het pad van totale verzaking te volgen me beven van angst. Dit alles drukte op mij met de aandrang om de nodige stappen te ondernemen op de weg van onthechting, verzaking, versterving en diepe meditatie.

Acht, negen maanden gingen op die manier voorbij in de nu R.S. Poeram residentie. Ik begon sterk aan te voelen dat ik het niet langer mocht uitstellen. Iets in mij zette er mij toe aan de uiteindelijke stap te zetten op een zo vroeg mogelijke datum, zonder nog langer te talmen. Langzaamaan begon zich een plan te vormen in mijn geest. Ik zou thuis vertrekken en hen zeggen dat ik het heilige Tiroepati wilde bezoeken om darshan te hebben van Heer Venkateshvara en daar enkele dagen te verblijven. Ik wist dat ze allen akkoord zouden gaan, want we waren allen toegewijden van Tiroepati Venkateshvara en ik had de gelofte afgelegd naar Tiroemalai te gaan en de zeven bergen op te wandelen vanaf Tiroepati. Ik schreef hen een brief dat ik een gelijkaardige gelofte had afgelegd om Shirdi Sai Baabaa’s samaadhisthaan (mausoleum) te bezoeken en terwijl ik in Tiroepati was kon ik evengoed die tweede gelofte houden.

Terwijl de redenen om die twee plaatsen te bezoeken authentiek en echt waren, had ik niet de intentie terug te keren naar huis. Mijn stap was de uiteindelijke verzaking. Ik had reeds vijf brieven geschreven aan vijf spirituele persoonlijkheden, biddend om hun zegen voor een “belangrijke stap” die ik in mijn leven ging zetten. Eén brief was aan Bhagavaan Shri Ramana Maharshi gericht, één aan Swami Ramdas, één aan Swami Rajeshvaranandaji (Goeroe van de bekende filosoof Dr. T.M.P. Mahadevan) en één aan de vereerde Shri Malayala van Vyaasaashram nabij Yerpedoe in Andra Pradesh, tien mijl van Tiroepati. Ik was reeds in contact met Goeroedev Swami Sivanandaji door correspondentie.

De brief van Shri Ramana Maharshi informeerde me kort dat mijn brief aan Bhagavaan werd gegeven en dat hierbij Bhagavaans prasaad was gevoegd. Een pak vibhoeti en een ander met koem koem was bij het korte antwoord gevoegd. Het antwoord van Swami Ramdas was typisch. Swamiji schreef: “Beminde Rama, u heeft Ramdas niet gezegd welke stap u wenst te nemen. Hoe kan Ramdas u dan zegenen zonder uw stap te kennen? Hoe ook, alle goede ondernemingen hebben de zegen van Ramdas. “ Ik schreef naar huis vanuit de plaatsen waar ik me bevond, de familie de indruk gevend dat ik spoedig zou terugkeren terwijl ik niet de intentie had nog ooit terug te keren. Die “misleiding” had de bedoeling hen geen shock te bezorgen dat ik voorgoed weggegaan was en dat ze me nooit meer zouden terugzien. Want in die dagen waren de Himaalayas een veraf gelegen plaats in India. Na een maand te hebben verbleven in Shirdi, schreef ik de familie dat ik Mathoera en Brindavan wilde bezoeken. Ik verbleef drie weken in de Shri Ramakrishna Sevaashram. Van daaruit bezocht ik ook Mathoera. Daar nam ik een trein naar Delhi en kreeg ik een verbinding naar Haridvar. Terwijl ik in Brindavan was, schreef ik aan Goeroedev Shri Swami Sivananda Maharaj dat ik naar zijn Aashram kwam “om me over te geven aan uw voeten en om u te dienen”. Het antwoord was: “Uw brief. O ja, u mag komen. Met achting, Prem (liefde) en OM.”

Toen ik Delhi had verlaten en in Haridvar aankwam, verbleef ik tien dagen in de Shriraamakrishna Sevaashram in Kankhal, Haridvar. Ze waren heel vriendelijk voor mij door de brief van Swami Asheshanandaji Maharaj die ik meenam uit de Madras math. In Kankhal was de eerbiedwaardige Swami Ajoyananda het hoofd van de Aashram. Hij kende Goeroedev heel goed. Ik nam afscheid van hem en vertrok naar Rishikesh op 19 mei 1943, die de gewijde Boeddha Poernimaa of Boeddha Jayanti (geboortedag van Boeddha) was. Ik bereikte Sivananda Aashram, anderhalve mijl voorbij Rishikesh, in het midden van de middag. Iemand gaf me een hoekje in de hal van de Dharmashala (waar asceten voedsel krijgen) dichtbij Sivananda Aashram.

Enige tijd na zonsondergang, in de schemering, kwam Goeroedev naar beneden uit het bovenste gedeelte van de Aashram met een lange dikke staf in zijn hand gevolgd door een brahmachari (iemand die een gelofte van celibaat heeft afgelegd) die een stormlantaarn droeg. Toen hij naderde viel ik op de grond in dandavat pranaam (pranaam: begroeting; dandavat: als een stok). Hij vroeg aan iemand in de buurt: “Wie is die man?” Ze zeiden hem dat ik Sridhar Rao uit Madras was, die had gecorrespondeerd met Goeroedev. Hij vroeg me vriendelijk op te staan. Ik deed dit en voelde dat ik mijn bestemming had bereikt. Ik voelde me door God gezegend. Dit is de manier waarop mijn hele leven werd geofferd aan de voeten van Goeroedev Shri Swami Sivanandaji Maharaj. Het was het hoogtepunt van mijn fysieke reis op het uiterlijke vlak van de wereld. Mijn spirituele reis begon nu.